Vette en magere jaren (2024)

De maatschappelijke verhoudingen werkten in die tijd echter ook niet mee. De Lemmer bloeide als vissersplaats, maar delen van de bevolking leefden in armoede. De vissers kregen wel erg gemakkelijk kredieten van de rijke hangbazen en vishandelaren om als visser te kunnen starten. Ze werden vervolgens met handen en voeten aan hun geldschieters gebonden door de gedwongen winkelnering. Zij moesten leveren aan deze handelaren en dat kwam de prijsvorming ook niet ten goede. Van concurrentie was zo geen sprake meer. Voor de vissers was er geen markt van vraag en aanbod. Er was slechts een verplichting te leveren aan de geldschieter en die rekende naar eigen willekeur met vooral lage prijzen. De uiteindelijke inkomsten mochten de vissersgezinnen dan ook nog eens alleen besteden bij de winkels van de geldschieters en daar waren de prijzen juist niet laag. Het naar verhouding gemakkelijk verkrijgen van kredieten door vissers bij deze geldschieters zorgde dus niet voor welvaart, maar voor ongewenste afhankelijkheid.

Om de vicieuze cirkel van financiële afhankelijkheid te doorbreken, besloot de gemeente Lemsterland in 1916 om een gemeentelijke visafslag op te richten. Dat was wel rijkelijk laat. Het had zelfs bijna 10 jaren geduurd voordat het zover was. De ‘Visschersvereeniging’ van De Lemmer kreeg na jaren lobbyen voor elkaar dat de gemeenteraad van Lemsterland dit voorstel overnam. Het gemeentebestuur had vervolgens aan de Hoofdinspecteur der Visscherijen in Amsterdam advies gevraagd over het plan een gemeentelijke visafslag op te richten. Het bestuur wachtte anderhalf jaar, hoorde niets en nam toen maar een besluit. Het advies van de Inspecteur is er zelfs nooit gekomen. Met de gemeentelijke visafslag werd de gedwongen winkelnering doorbroken en werd het mogelijk dat de vissers een reºle marktprijs kregen voor hun vangsten. Alles hing nu af van de vraag of de haring en de ansjovis in het voorjaar de Zuiderzee in zouden trekken. Als dat het geval was, dan werd er verdiend en profiteerden niet alleen de vissers, maar heel het economisch leven in De Lemmer. Dan was er werk. Dan stonden honderden mensen aan de kant te helpen bij het leeghalen van de netten, bij het schoonmaken van de vis, bij de zouterijen, de visverpakking, bij de bokkingrokerijen.

Bij een bloeiende visserij ging het ook goed bij de scheepswerven, de zeilmakers en de smeden, de netten- en zeiltaanderijen, de masten- en blokkenmakerijen en de nettenbaan. Als de haring en de ansjovis niet kwamen, wat zomaar kon gebeuren en soms wel jaren achtereen, dan kwam heel dat maatschappelijk- economisch leven niet op gang of langzaam tot stilstand en overheersten ellende en armoede. Evert de Vries (Brilleman, archief, FSM) schrijft in het Weekblad Zuid Friesland over een gesprek met Hielke Scheffer, de zoon van de Lemster visser Marten Scheffer. “Mijn vader (Marten Scheffer) was dus bij de visserij. Nou, dat was geen vetpot. Moeder moest de eindjes veel aan elkaar knopen. Met een theekopje in de sok of kous zat zij altijd de gaten te stoppen.

Ook de was gebeurde nog met de hand op het wasbord en dan zong ze er ook nog bij.” Toen zijn vader eens een schip vol ansjovis thuis bracht, was er plotseling financiële armslag. Vader, moeder en Hielke Scheffer, ze zaten met z’n drieën om de tafel. “Vader haalde een groot bankbiljet uit één van z’n zakken, legde het op tafel en vroeg aan mij: “Weet je wat dat is?” Ik had er geen idee van. Dat bleek een biljet van f. 100.- te zijn. “Is dat honderd gulden?” zei ik met groot ontzag. “Ja jongen”, antwoordde hij. We keken met z’n drieën naar die f. 100.- of het een wereldwonder was. Moeder stopte het geld in de kast, tussen ondergoed en handdoeken. Even later zei ze: “Ik moet boodschappen doen, maar ik heb geen geld.” Mijn vader werd vreselijk kwaad en zei: “Je stopt net die honderd gulden in de kast. Die heb ik niet gestolen. Daar is voor gewerkt.” “Maar ik durf er niet mee naar Jetske”, zei moeder. Jetske Douma had een winkel. Bij haar kon je ook ‘borgen’. Dat moest wel, want de vissersvrouwen kregen nooit een vast loon in hun hand. Om moeder moreel te steunen, bood ik aan om met haar mee naar Jetske te gaan. Toen mijn moeder het ‘geborgde’ en de nieuwe boodschappen moest betalen, haalde ze met een gezicht of ze een misdaad had begaan het biljet uit haar zak en legde het op de toonbank. Jetske gaf moeder wisselgeld en het drama was voorbij. Ik geloof dat mijn moeder nog nooit zo’n bedrag in handen had gehad.” (Evert de Vries, Herinneringen aan de ansjovistijd. Weekblad Zuid Friesland)

Armoede was in die jaren natuurlijk wel een normaal maatschappelijk verschijnsel en zeker niet voorbehouden aan de Lemster vissers. De arbeiders uit de veengebieden achter De Lemmer waren niet naar deze havenplaats getrokken, omdat het daar nog slechter zou zijn dan in het veen. In tegendeel. In de Zuiderzeerapportages van Redeke uit 1905, bedoeld als advies aan de regering in verband met de eventuele afsluiting van de Zuiderzee, werden ondermeer besommingen weergegeven over de inkomsten van vissers met een Lemsteraak. De winst voor de schipper tijdens een goed visseizoen zou volgens de rapporteurs zo gering zijn, dat hij nooit uit de schulden kon komen. Op dat soort pessimistische berekeningen is later mijns inziens terecht de nodige kritiek gekomen. Jan Wouda uit De Lemmer, zelf visserman geweest, schreef daar in het Weekblad Zuid Friesland (december 1985) als volgt over: “Maar een commissie die is ingesteld om rapporten te maken van kosten die er zullen komen om de visserlui schadeloos te stellen als de Zuiderzee wordt afgesloten, maakt alles natuurlijk zo zwart mogelijk. (…)

Bij de schippers was er altijd nog wel brood op de plank. Wel werd ervoor gezorgd dat er ’s winters een voorraad aardappelen en een paar potten met gesmolten rundvet met kaantjes in de kelder lag en dat er brandstof in huis was. Maar bij de armsten kwam het er vaak niet van. Als er ’s winters was geborgd, moest er ’s zomers afbetaald worden. En bij de armsten waren vaak de meeste kinderen, soms kwam er elk jaar één. En zo bleven de armsten arm. (…) Nergens langs de hele Zuiderzee zag je zo’n mooie gemengde vissersvloot als bij ons in Lemmer: botters en schouwen, maar vooral de mooie Lemsteraken, gebouwd door de gebroeders De Boer uit Lemmer en Bos uit Echtenerbrug. En wat dacht u, dat dat van de armoede kwam? Nee, dat kwam omdat er een goede boterham mee te verdienen was. Maar je moest, en dat is nog zo, wel je best doen, op de kleintjes letten en zo weinig mogelijk in de kroeg komen. Zodoende ging het de één beter dan de ander. (…) Maar laten we weer eens naar de zogenaamde ‘armoede’ kijken onder de visserslui. Zo begin 1900 gingen veel schippers over op grotere vissersvaartuigen.

Ook kwamen binnenvissers de zee bevissen. Zoals Willem Toering met de botter LE 62, Siebe Kooistra met de aak LE 37, Willem van der Bijl met de LE 28 en de Poepjesen van de Tjonger met dikke Jan voorop, maar die zat meestal op Urk waar ook zijn vrouw vandaan kwam. Dan had je Pieter Poepjes die al in 1898 een aak liet bouwen in Joure die de LE 39 werd. Liekele liet een botter bouwen, ook in Joure. Dat was de enige botter die in Friesland is gebouwd en dat was aan het model ook wel te zien. Het was wel een goed zeeschip, de LE 69. Dan volgt zijn broer Lambertus Poepjes met de botter LE 30, Johannes met botter LE 57 en Douwe, maar die was palinghandelaar. Ook begonnen toen vier broers Coehoorn. De oudste was Dirk met een mooie houten aak, de LE 23. Lubbert met de ijzeren aak LE 3, Janus met de LE 76 en Rienk met de LE 20. Beide van hout, de aken dan. Dat waren leuke mensen en muzikaal! Lubbert en Rienk met trompet en trombone waren gewaardeerde leden van ‘Excelsior’, evenals nog wel acht andere visserlui.

Vette en magere jaren (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Melvina Ondricka

Last Updated:

Views: 6459

Rating: 4.8 / 5 (48 voted)

Reviews: 87% of readers found this page helpful

Author information

Name: Melvina Ondricka

Birthday: 2000-12-23

Address: Suite 382 139 Shaniqua Locks, Paulaborough, UT 90498

Phone: +636383657021

Job: Dynamic Government Specialist

Hobby: Kite flying, Watching movies, Knitting, Model building, Reading, Wood carving, Paintball

Introduction: My name is Melvina Ondricka, I am a helpful, fancy, friendly, innocent, outstanding, courageous, thoughtful person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.